
Jurisprudentie
AI0224
Datum uitspraak2003-07-17
Datum gepubliceerd2003-07-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200302804/2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-07-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200302804/2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 12 september 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zutphen (hierna: het college) verzoekers gelast – onder aanzegging van bestuursdwang – om de twee betonnen anti-ram palen, die verzoekers hebben geplaatst op de openbare weg voor hun winkelpand in de [locatie] te [plaats], binnen twee weken te verwijderen.
Uitspraak
200302804/2.
Datum uitspraak: 17 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Zutphen van 27 maart 2003 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Zutphen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 september 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zutphen (hierna: het college) verzoekers gelast – onder aanzegging van bestuursdwang – om de twee betonnen anti-ram palen, die verzoekers hebben geplaatst op de openbare weg voor hun winkelpand in de [locatie] te [plaats], binnen twee weken te verwijderen.
Bij besluit van 14 januari 2003 heeft het college het daartegen door verzoekers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 maart 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Zutphen (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door verzoekers ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 29 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 mei 2003.
Bij brief, ingekomen bij de Raad van State op 7 mei 2003, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 juli 2003, waar verzoekers in persoon, bijgestaan door mr. E.K.J. Eilander, gemachtigde, werkzaam bij ARAG rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.W. Knoop, advocaat te Zutphen, en mr. M.M. Brinker en
E.P. Langenbach, ambtenaren bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ingevolge artikel 2.1.5.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Zutphen (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins veranderingen aan te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
Ingevolge het derde lid van dit artikel kan een vergunning worden geweigerd indien de aanleg, de beschadiging of de verandering van de weg gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan.
2.3. Niet in geschil is dat voor het plaatsen van de anti-ram palen op de openbare weg een vergunning als bedoeld in artikel 2.1.5.2, eerste lid, van de APV benodigd is. Vaststaat dat verzoekers daar niet over beschikken. De plaatsing van de palen is derhalve in strijd met dit artikel.
Gelet hierop was het college bevoegd om bestuursdwang aan te zeggen.
2.4. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen een illegale situatie. Een bijzonder geval kan worden aangenomen indien concreet zicht bestaat op legalisering van de illegale situatie.
2.5. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat een dergelijke uitzonderingssituatie zich hier niet voordoet. In dat verband is overwogen dat het college gevolgd kan worden in zijn standpunt dat het plaatsen van betonnen palen in het voetgangersgebied van een druk winkelgebied, mede gelet op het feit dat dit winkelgebied na de herinrichting zoveel mogelijk obstakelvrij wordt gehouden, gevaar oplevert voor het doelmatig en veilig gebruik van de weg. Voorts heeft de voorzieningenrechter daarbij van belang geacht dat de plaatsing van de anti-ram palen naar het oordeel van het college indruist tegen de doelstelling van het ter plaatse van toepassing zijnde herinrichtingsbeleid, te weten het creëren van een obstakelvrije openbare ruimte in het voetgangersgebied.
2.6. Uit het ter zitting overgelegde fotomateriaal is gebleken dat in de winkelstraat, waar zich de juwelierswinkel van verzoekers bevindt, in de directe nabijheid van die winkel terrasjes aanwezig zijn, tegen gevels van winkels fietsen en bromfietsen zijn gestald en voorts bloembakken zijn geplaatst, met een hoogte die nagenoeg gelijk is aan die van de in geding zijnde paaltjes. Van het realiseren van een obstakelvrije openbare ruimte in het winkelgebied, zoals met het herinrichtingsbeleid is beoogd, lijkt dan ook geen sprake te zijn. Onder deze omstandigheden is voorts niet duidelijk waarom nu juist de paaltjes een gevaar opleveren voor het doelmatig en het veilig gebruik van de weg.
2.7. Het vorenstaande in aanmerking genomen en gelet op de aard van de onderneming van verzoekers en de vooralsnog voldoende aannemelijk gemaakte grote belangen, die zij hebben bij het behoud van de paaltjes teneinde herhaling van ramkraken in de toekomst te voorkomen en hun winkelvoorraad te kunnen verzekeren, ziet de Voorzitter aanleiding voor het treffen van de hierna te melden voorlopige voorziening.
2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Zutphen van 12 september 2002, kenmerk 8.824, en 14 januari 2003, kenmerk DSW/BVG 9.458/12.632;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zutphen in de door verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Zutphen te worden betaald aan verzoekers;
III. gelast dat de gemeente Zutphen aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 175,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.C.S. Bakker, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Bakker
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2003
393-391.